Zoeken Zoeken
Menu
Dwangmedicatie

KC24-008 19 april 2024

Uitspraak onafhankelijke klachtencommissie Wvggz Gelderland Midden en Zuid

 

Inzake : [klaagster]
Instelling : Pro Persona
Klachtnummer : KC24-008
Datum ontvangst klacht : 15 februari 2024
Schorsingsverzoek : n.v.t.
Datum hoorzitting : 26 februari 2024
Datum beschikking : 27 februari 2024

 

 

Aanwezig bij de hoorzitting

[XX] (klaagster)

[XX] (PVP)

 

[XX] (verweerder A/psychiater)

[XX] (verweerder B/ambulant verpleegkundige)

 

[XX] (jurist, voorzitter)

[XX] (psychiater)

[XX] (verpleegkundige)

 

[XX] (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)

 

 

Ingediende klacht

Verplichte depotmedicatie

 

Bevoegdheid klachtencommissie

Klaagster heeft een klacht ingediend over een situatie als bedoeld in artikel 10:3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz). De klachtencommissie is op grond van artikel 10:1 lid 2 Wvggz bevoegd om uitspraak over deze klacht te doen.

 

Procesverloop

De klachtencommissie heeft op 15 februari 2024 een klacht ontvangen inzake verplichte zorg. Dezelfde dag zijn partijen geïnformeerd over de behandeling van de klacht en uitgenodigd voor een hoorzitting.

De klachtencommissie heeft op 21 februari 2024 het verweer ontvangen en dezelfde dag doorgestuurd naar partijen.

 

De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2024. Partijen hebben tijdens de zitting hun standpunt toegelicht. Aan het einde van de hoorzitting deelt de voorzitter mede dat de commissie uiterlijk 29 februari 2024 uitspraak zal doen.        

 

De klachtencommissie heeft met toestemming van klager inzage gehad in de volgende stukken:

–           Ingediende klacht;

–           Verweerschrift;

–           Zorgplan, d.d 14-11-2023;

–           Mededeling voorbereiding zorgmachtiging, d.d. 27-11-2023;

–           Medische verklaring zorgmachtiging, d.d. 20-12-2023;

–           Bevindingen GD, d.d. 21-12-2023;

–           Beschikking zorgmachtiging, d.d. 09-01-2024;

–           Beslissing verlenen verplichte zorg, d.d. 16-01-2024;

–           Informatiebrief zorgmachtiging, d.d. 23-01-2024;

–           Behandelplan, d.d. 03-03-2023;

–           Medicatie overzicht;

–           Decursus 02-08-2023 t/m 02-02-2024.  

 

 

Feiten

Klaagster is een [leeftijd] vrouw bekend met een schizofrenie spectrumstoornis en een drugs gerelateerde problematiek.

 

De verplichte zorg vond plaats onder een zorgmachtiging met een ingangsdatum van 09-01-2024 en een expiratiedatum van 09-01-2025. Medicatie vormt onderdeel van de toegestane verplichte zorg.

 

 

Verslag van de hoorzitting

De voorzitter opent de vergadering en alle partijen stellen zich voor.

 

Standpunt van klaagster

Klaagster licht toe dat ze andere medicatie wil of een halvering van deze medicatie. Het liefst wil ze verder leven zonder medicatie. Klaagster heeft 40 jaar zonder medicatie geleefd. Ze leefde gezond en verbouwde biologisch dynamische groente. Ze ervaart medicatie als gif en heeft veel last van bijwerkingen. Ze heeft geen eigen gedachten meer, kan niet meer lachten en huilen. Er is niets van haar persoonlijkheid meer over, aldus klaagster. Ze ervaart het als een marteling. Ze wil een kans om te laten zien dat het ook anders kan.  

De PVP heeft de zorgkaart gemist bij de stukken. Daarin is opgenomen wat een client als minst belastende verplichte zorg ervaart als dit aan de orde is. Een voorbeeld hiervan kan een lagere dosering medicatie zijn. Ook heeft de PVP geen maandelijkse evaluaties teruggevonden in het dossier en vraagt op welke manier cliënten hierbij betrokken worden.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder A licht toe dat de onderhavige klacht al lang speelt. Klaagster heeft vorig jaar eenzelfde klacht ingediend bij de commissie. Verweerder richt zich in zijn verweer met name op de periode na de zomer 2023. Hij verklaart dat behandelaren al ¾ jaar bezig zijn om mogelijke alternatieven te zoeken en te bespreken met klaagster. Dit blijkt buitengewoon lastig.

Er is veel moeite gedaan om gesprekken over de verplichte medicatie op gang te krijgen. Geprobeerd is om dit in samenwerking met de PVP te doen. Dit is helaas onvoldoende gelukt. Klaagster ontkent dat zij last heeft van psychoses, en de bijkomende overlast. Het ziektebesef en ziekte-inzicht zijn zo beperkt dat het maken van een zorgkaart niet mogelijk is, aldus verweerder A. Daarmee blijft de situatie onveranderd. Klaagster wil geen depot, er is volgens haar niets met haar aan de hand en dus heeft ze geen medicatie nodig. Dit blijft de kern van de terugkerende gesprekken hierover. In de praktijk is sprake van zelfverwaarlozing als klaagster geen medicatie inneemt. Verweerder A constateert een verbetering in het toestandsbeeld onder invloed van de medicatie.

 

Verweerder B onderschrijft hetgeen gezegd is door haar collega. Zij bezoekt klaagster maandelijks voor begeleidingsgesprekken. Dit contact gaat alleen over het depot, benoemt verweerder. We komen niet nader tot elkaar. Zij benoemt dat er sprake is van veel maatschappelijk herstel de afgelopen periode, onder invloed van de depots. Ze weet die veranderingen ook vast te houden dankzij de medicatie.

 

Tijdens de vragenronde benadrukt klaagster dat ze heel traag is geworden onder invloed van de medicatie. Het duurt bijvoorbeeld erg lang om zich aan te kleden. De medicatie verstoort alles wat ze wil doen. Klaagster benoemt dat ze een handtekening heeft gezet onder de zorgkaart maar dat die niet bijgevoegd is.  

Verweerder A kan niet met zekerheid zeggen of er een zorgkaart is ingevuld.

 

Klaagster vertelt dat ze 4 keer per week vrijwilligerswerk doet om iets om handen te hebben. Ook heeft ze een kat in huis genomen. Met haar zoon tafeltennist ze een aantal keren per week om in conditie te blijven. Klaagster schrijft deze positieve ontwikkelingen niet toe aan de werking van haar medicatie.

 

De PVP vraagt wanneer de dosering van de medicatie voor het laatst is besproken met klaagster. Verweerder A geeft aan dat het de eerste keer is dat hij van klaagster hoort dat ze de medicatie wil halveren. De vorige bespreking gaf klaagster aan dat ze over wilde naar orale medicatie. Direct aansluitend wilde klaagster helemaal stoppen met de medicatie. Klaagster ontkent ook dat er sprake is geweest van medicatie ontrouw terwijl dit evident aan de orde was na de 2e opname. Verweerder A vindt dit een lastige basis voor samenwerking.

 

Op een vraag van de commissie welke verdovende middelen klaagster gebruikt antwoordt zij dat ze alleen wiet rookt als rustgevend middel. Dit heeft dezelfde werking als CBD olie aldus klaagster. Klaagster benoemt dat ze al wiet rookt vanaf haar 16e. Verweerder A benoemt vermoeden van speedgebruik door klaagster. Klaagster is niet altijd eerlijk geweest over haar drugsgebruik, aldus verweerder. Zo heeft zij ook weleens ontkend dat ze blowt. Gebruik van speed is eerder aan de orde geweest en verweerders zijn er niet zeker van dat klaagster dit niet meer gebruikt.

 

Over de periodieke evaluaties van de zorg verklaart verweerder A dat die maandelijks plaatsvinden. De voortgang wordt besproken in een MDO en kort vastgelegd in het medisch dossier. Ook wordt dan een nieuw evaluatiemoment vastgesteld. Clienten worden niet standaard geïnformeerd over deze besprekingen aldus verweerder.

 

 

BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE

 

Ontvankelijkheid klacht en bevoegdheid commissie

Op grond van artikel 10.3 van de Wvggz kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de in dat artikel opgenomen bepalingen. De klacht ziet op de uitvoering van de verplichte zorg en is gericht tegen de verplichte medicatie zoals bedoeld in artikel 8:9 Wvggz en is ontvankelijk.

 

Gronden en overwegingen

Gelet op de ingebrachte stukken, de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting komt de klachtcommissie tot de volgende overwegingen.

Artikel 8:9 Wvggz bepaalt dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de (voortgezette) crisismaatregel en ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet neemt, dan nadat hij:

  1. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
  2. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
  3. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.

 

Allereerst en meer in het algemeen overweegt de commissie dat verplichte zorg bij psychiatrische patiënten een ernstige inbreuk is op hun persoonlijke levenssfeer en/of lichamelijke integriteit. Deze inbreuk dient dan ook met de nodige waarborgen omkleed te zijn. Daarom worden er zowel op juridisch als op medisch gebied eisen gesteld aan het mogen toepassen van verplichte zorg. Op juridisch gebied moet verplichte zorg voldoen aan de gronden van de Wvggz en aan vormvoorschriften zoals vastlegging van het zorgplan en het uitreiken van een voldoende gemotiveerde schriftelijke kennisgeving van de verplichte zorg.

 

Klaagster is een [leeftijd] vrouw, bekend met terugkerende psychotische episodes, mogelijk (mede) door drugsgebruik, waardoor ze voor overlast zorgt in de buurt door te schreeuwen, te stampen en ander verward gedrag te laten zien. Het lijkt er sterk op dat overmatige achterdocht mede leidt tot lang bestaand zorgafhoudend gedrag. Klaagster klaagt over de verplichte (maandelijkse) depotmedicatie aripiprazol in verband met de bijwerkingen. Zij voelt zich een kasplantje. Klaagster wil stoppen met depotmedicatie of de dosering verminderen, overstappen naar orale medicatie en het liefst helemaal geen medicatie meer innemen.

 

Verweerder geeft aan dat klaagster in 2015 voor het eerst gedwongen zorg heeft ontvangen in het kader van een rechtelijke machtiging, wegens overlast meldingen en een psychotisch toestandsbeeld. Door eerdere opname, instellen op medicatie en abstinentie van middelengebruik werd er een duidelijke verbetering van de klachten en algeheel functioneren gezien. Na opname werkte ze vrijwillig mee aan huisbezoeken, waarna besloten werd om de RM niet te verlengen. Daarna verslechterde het beeld. In 2019 werd klaagster opnieuw aangemeld met soortgelijke klachten maar lukte het niet haar vrijwillig in zorg te krijgen vanwege sterk zorg afhoudend c.q. —mijdend gedrag. Na afgifte van de zorgmachtiging werd orale medicatie niet adequaat ingenomen in de thuissituatie, wat leidde tot snelle heropname met hetzelfde psychotische toestandsbeeld. Klaagster rapporteert veel bijwerkingen van het depot Haloperidol, onder andere vermoeidheid, vertraagdheid en somberheid. Ze voelt zich niet zichzelf. Ze gebruikt regelmatig cannabis om de bijwerkingen tegen te gaan. Tijdens het zorgafstemmingsgesprek in april 2023 is daarom besloten om een ander depot te gebruiken en dit na drie giften te evalueren (depot aripiprazol). Ondanks de switch naar een ander depot rapporteert betrokkene dezelfde bijwerkingen en laat verbaal duidelijk merken dat ze het er niet mee eens is (ze vindt het depot vergif en ervaart het als onmenselijk). Vanuit de omgeving en hulpverlening wordt een positief effect gezien van de medicatie; er zijn geen overlastmeldingen meer, klaagster is minder chaotisch en er is beter een gesprek te voeren. Ze startte tevens met werken. Tijdens het evaluatiemoment (ingelast om de nieuwe depotmedicatie te evalueren) half juli 2023 was betrokkene niet thuis aanwezig en was ze telefonisch niet bereikbaar. Derhalve was evaluatie niet mogelijk en werd ze door middel van een brief op de hoogte gesteld dat er voor dat moment eenzijdig werd besloten om het depot te continueren. Er is een nieuw aansluitende zorgmachtiging afgegeven in januari 2024. Verweerder is maandelijks in gesprek met klaagster en ziet de positieve effecten van het depot bij klaagster.

 

De commissie constateert dat het ernstig nadeel voor klaagster bestaat uit gedrag wat agressie bij anderen uitlokt. Zij schreeuwt en veroorzaakt overlast. Klaagster is zorgmijdend en er bestaat groot risico op zelfverwaarlozing.

Er werd door hulpverlening waargenomen dat psychotische denkbeelden aanwezig bleven (het gevoel dat haar haren aan haar hoofd zouden verkleven waardoor ze dagelijks bezig is met scheren van haar hoofd). Het ernstig nadeel (agressie, zelfverwaarlozing en het zorgmijdend gedrag) kan door depot medicatie bestreden worden. Verweerder heeft eerst op vrijwillige basis medicatie verstrekt. Gezien het zorgmijdende gedrag van klaagster is overgegaan naar een verplicht depot met haloperidol. Rekening houdend met de bijwerkingen zoals aangegeven door klaagster is verweerder in juli 2023 overgestapt naar een ander medicijn namelijk aripiprazol. Tijdens de hoorzitting is waargenomen dat klaagster andere sprekers niet liet uitspreken. Het kostte haar zichtbaar moeite om sprekers niet te onderbreken. Dit heeft verweerder ook ervaren bij het in gesprek zijn met klaagster. Als er al contact mogelijk is tussen verweerder en klaagster, dan gaat dat moeizaam. Er is veel verzet in gesprek door klaagster, volgens haar is er geen sprake van psychose en geen sprake van overlast. Uit de stukken is gebleken dat klaagster drugs – speed en cannabis (heeft) – gebruikt. Het gebruik van speed en cannabis kan de psychische conditie van klaagster in negatieve zin beïnvloeden.

In de medische verklaring die aan de zorgmachtiging ten grondslag heeft gelegen staat vermeld dat klaagster is gediagnosticeerd met een psychische stoornis te weten schizofrenie.

Hoewel klaagster de stoornis en/of het psychotische toestandsbeeld ontkent (klaagster geeft aan dat haar niets mankeert), heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Klaagster heeft geen ziektebesef en ziekte inzicht en geeft aan dat hulp of behandeling niet nodig is.

 

De commissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder maandelijkse toediening van het depot aripiprazol kon en kan worden afgewend. De commissie overweegt verder dat zonder adequate medicatie er voor klaagster een aanzienlijk risico op ernstig nadeel in de zin van art. 1:1 lid 2 en art. 8:9 lid 4 sub b Wvggz zal blijven bestaan. De commissie acht het besluit tot verplichte zorg met medicatie inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig.

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de beslissing tot de verplichte behandeling met medicatie voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en dat deze klacht ongegrond moeten worden verklaard.

 

 

Uitspraak

De klachtencommissie verklaart de klacht gericht tegen verplichte medicatie ongegrond.

 

 

Beroep

Klager, vertegenwoordiger of de zorgaanbieder kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de Rechtbank Gelderland beroep instellen tegen onderhavige uitspraak van de klachtencommissie. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de betrokkene is meegedeeld. Let op: aan deze procedure bij de rechtbank zijn kosten verbonden.

Aldus besloten,

namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

 

[XX]

Voorzitter Wvggz klachtencommissie

Datum: 27 februari 2024

Aantal bladzijden: 6