BC 20-055 2 november 2020
Uitspraak Wvggz klachtencommissie
Inzake | : [klaagster] |
Klachtnummer | : BC 20-055 |
Datum ontvangst klacht | : 13 oktober 2020 |
Schorsingsverzoek | : n.v.t. |
Hoorzitting | : 21 oktober 2020 (digitale conferentie Starleaf) |
Datum beschikking | : 26 oktober 2020 |
Uitgenodigd voor hoorzitting en digitaal aanwezig
[klaagster] (klaagster
[PVP] (PVP)
[verweerster] (verweerster)
[voorzitter] (jurist/voorzitter Wvggz klachtencommissie)
[lid 1] (psychiater)
[lid 2] (lid)
[ambtelijk secretaris] (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)
Juridische status
Zorgmachtiging
Klachten
Dwangmedicatie
Procesverloop
De klachtencommissie heeft op 13 oktober 2020 van klaagster een klaagschrift ontvangen. De klachtbrief was gedateerd op 30 augustus 2020 en via het antwoordnummer van Pro Persona naar de klachtencommissie gezonden. Deze brief is retour gezonden naar klaagster met gedrukte tekst waarop vermeld staat dat het adres zou zijn vervallen. Vervolgens heeft klaagster de klacht per post verzonden naar het adres van de ambulante zorg [locatie] met het verzoek de klacht door te sturen naar de klachtencommissie in [locatie] waar de brief op 13 oktober is ontvangen.
Op 13 oktober 2020 zijn klaagster en verweerster uitgenodigd voor de hoorzitting. De klachtencommissie heeft op 14 oktober het verweerschrift inclusief bijlagen ontvangen. Deze documenten zijn op 14 oktober per mail naar klaagster en PVP gezonden. Verweerster heeft op 15 oktober een gecorrigeerd verweerschrift aan de klachtencommissie doen toekomen. Dit is diezelfde dag verstuurd naar klaagster en PVP.
Op 16 oktober heeft PVP namens klaagster een toelichting op de klacht ingediend evenals een motivering bij het verzoek om schadevergoeding. PVP liet per mail weten dat klaagster het verweerschrift en bijlagen niet had ontvangen per mail. Telefonisch heeft de ambtelijk secretaris met klaagster afgesproken dat alleen het verweerschrift per post, d.d. 19 oktober 2020, nagezonden zou worden. Klaagster gaf in dit contact aan niet in de gelegenheid te zijn via beeld deel te nemen aan de digitale hoorzitting. Overeengekomen is dat klaagster via telefonisch contact zou deelnemen aan de zitting. Het had ook klaagsters voorkeur om niet via beeldbellen aan de zitting deel te nemen.
De hoorzitting op 21 oktober 2020 heeft plaatsgevonden middels videoconferentie. Bij die gelegenheid hebben alle partijen hun standpunt kunnen toelichten. Partijen is aan het einde van de hoorzitting medegedeeld dat zij op uiterlijk 26 oktober 2020 de schriftelijke beslissing van de klachtencommissie tegemoet kunnen zien.
De klachtencommissie heeft inzage gehad in de volgende stukken:
-Ingediende klacht;
-(gecorrigeerd) Verweerschrift;
-Zorgplan d.d. 27 maart 2020;
-Medische verklaring d.d. 21 april 2020;
-Historisch overzicht machtigingen;
-Bevindingen GD d.d. 23 april 2020;
-Beschikking rechtbank inzake zorgmachtiging d.d. 4 juni 2020;
-Aanzeggingsbrief verplichte zorg d.d. 24 augustus 2020;
-Toelichting klacht en schadevergoeding d.d. 16 oktober 2020;
-Decursus periode 4-6-2020 t/m 13-10-2020.
Termijn
Het klaagschrift bevat een klacht als omschreven in artikel 10:3 Wvggz en heeft onder meer betrekking op een beslissing waarvan het gevolg nog actueel is. De klachtencommissie is om die reden gehouden binnen twee weken na ontvangst van het klachtenformulier een schriftelijke en gemotiveerde beslissing te nemen. Deze termijn loopt af op 26 oktober 2020.
Feiten
– Klaagster is bekend met de diagnose schizofrenie en heeft een lange en uitgebreide behandelgeschiedenis. Tot op heden is het nooit gelukt op vrijwillige basis adequate behandeling te organiseren en opnames waren altijd in een gedwongen kader.
– De rechtbank Gelderland heeft op 4 juni 2020 een (mondelinge) beschikking voor een zorgmachtiging afgegeven inhoudende het verlenen van verplichte zorg ten aanzien van klager voor de duur van maximaal 6 maanden, geldend tot en met 3 december 2020.
– De verplichte zorg ziet op:
- Het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van de stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- opnemen in een accommodatie.
Standpunten van partijen ter hoorzitting
Bij aanvang van de hoorzitting meldt klaagster dat zij het verweerschrift niet heeft ontvangen. Dit zou door de klachtencommissie per post verzonden worden. Ook de digitale stukken van het verweer heeft klaagster niet via de mail ontvangen.
Klaagster vertelt dat zij reeds lange jaren in behandeling is bij Pro Persona. Ze is van mening dat ze net zo normaal functioneert als een ander. Ze geeft aan mishandeld te zijn bij Pro Persona en heeft geen vertrouwen meer in de behandeling. ‘Ik word elke 3 weken kapot gespoten met de hoogste dosering Haldol en ik kan helemaal niet tegen medicatie. Ik moet ook reiskosten maken om naar Pro Persona te gaan’. PVP vult aan dat klaagster de dosering Haldol als veel te hoog ervaart. Onder dwang kan ze dat niet accepteren. De proportionaliteit komt daardoor in het geding. Minder vergaande medicatie zou mogelijk moeten zijn aldus PVP. Klaagster zelf zegt goed zonder medicatie te kunnen.
Verweerster geeft aan bekend te zijn met de zienswijze van klaagster. De dosering is momenteel inderdaad redelijk hoog maar er is ook sprake van een hele lage bloedspiegel die deze dosering noodzakelijk maakt. Deze dosering wordt al lang toegepast en klaagster ervaart nog steeds een aantal klachten. Het is echter de minimale dosis die mogelijk is. Daarmee is het ook proportioneel. Zonder deze dosis medicatie heeft klaagster last van ernstige beperkingen waaronder achterdocht. Met deze medicatie is het ook nog niet mogelijk geweest een andere interventie in te zetten om klaagster te behandelen. Dankzij deze medicatie kan klaagster buiten de kliniek blijven en dat is grootste doel nu aldus verweerster.
De klachtencommissie vraagt aan klaagster welke behandeling zij wel proportioneel zou vinden. Klaagster antwoordt dat ze wil dat de medicatie helemaal stopgezet wordt. Ze wil geen behandeling. ‘Ik ben netjes op mezelf, op mijn kleren en op mijn huis. En ik heb ook goed contact met de buren‘.
Op een vraag van de klachtencommissie legt klaagster uit dat ze haar klacht eerst naar het antwoordnummer in Wolfheze heeft gestuurd. Toen dit retour gezonden werd heeft ze de brief per post naar [locatie] gestuurd met het verzoek dit door te sturen naar de klachtencommissie. Verweerster kan niet aangeven wanneer de aanzeggingsbrief van 24 augustus 2020 aan klaagster is verzonden. Behandelaren maken zo’n brief aan in het medisch dossier en deze wordt vervolgens door het secretariaat verzonden. Klaagster geeft aan deze brief pas 14 dagen of 3 weken later te hebben ontvangen.
Klaagster vult ter zitting nog aan dat ze hoge kosten moet maken voor vervoer naar de zorginstelling. Ook heeft ze hoge kledingkosten en extra kosten voor het wassen van haar kleding nu ze door de medicatie last heeft gekregen van incontinentie. Daarom eist ze schadevergoeding. Ze kan dit zelf niet meer bekostigen. PVP voegt toe dat het verzoek om schadevergoeding ook ziet op het feit dat klaagster helemaal geen medicatie wil.
In de slotronde vraagt klaagster waarom ze de hoogste dosering krijgt terwijl ze niet dement is. Verweerster legt uit dat klaagster niet de hoogste dosering krijgt toegediend en dat dit bovendien niet is vanwege een diagnose dementie maar vanwege schizofrenie.
De eis om schadevergoeding heeft met name betrekking op het niet voldoen aan informatieplicht. Verweerster benadrukt dat het schriftelijk wel goed is gegaan maar de dossiervorming niet volledig was. De informatie is wel opgenomen in formulier 8 en 9. Zodra verweerster op de hoogte was van de juiste stappen is dit intern opgepakt en goed gegaan.
Klaagster refereert nog aan een brief in het dossier van [afdeling] die onvindbaar is. Verweerster legt uit dat dit volgens klaagster om een second opinion zou gaan. Verweerster is niet bekend met het bestaan van deze brief en deze is ook niet in het medisch dossier terug te vinden. Deze brief staat echter los van deze klacht.
De voorzitter vraagt verweerster naar de evaluaties in het kader van verplichte zorg. Hoe is dit ingericht binnen de afdeling? Er is wel iets in de decursus terug te vinden maar administratief komt het niet terug als onderdeel van het proces. Verweerster geeft aan dat er niet standaard geëvalueerd wordt na 4 weken. Dit is geen onderdeel van het protocol. Verweerster spreekt haar verbazing uit over deze eis. Als dat moet dan doen we dat ook.
BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE
Ontvankelijkheid klachten en bevoegdheid commissie
De ingediende klachten richten zich tegen de verplichte zorg met medicatie in het kader van de uitvoering van de zorgmachtiging, artikel 8:9 Wvggz. Dit artikel is een klachtgrond genoemd in artikel 10:3 letter f Wvggz. Nu de klachten die ter beslissing aan de commissie voorliggen zijn gebaseerd op artikel 10:3 Wvggz zijn de klachten ontvankelijk en is de klachtencommissie bevoegd hiervan kennis te nemen.
Klachtgronden uit artikel 10:3 Wvggz:
- artikel 8:9 (uitvoering van de zorgmachtiging of de crisismaatregel) = besluit tot verplichte zorg zoals dwangmedicatie en beperken vrijheden;
Gronden en overwegingen
Klaagster heeft van de wettelijke bevoegdheid gebruik gemaakt om op grond van artikel 10:3 Wvggz klachten in te dienen met betrekking tot de beslissing van verweerder tot verplichte zorg. De klachtencommissie zal zich uitspreken over deze klachten en de beslissing van verweerder aan de wettelijke criteria toetsen.
De commissie zal eerst beoordelen of voldaan is aan de formele, procedurele vereisten.
Op grond van artikel 8:9 leden 1, 2 en 3 Wvggz neemt de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd en, voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur. De zorgverantwoordelijke dient de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift te stellen en van een schriftelijke motivering te voorzien. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.
Uit de Beslissing verlenen verplichte zorg (art. 8:9 Wvggz) van 24 augustus 2020 blijkt dat de verweerster op 21 augustus 2020 klaagster heeft onderzocht en op 21 augustus 2020 de voorgenomen beslissing tot het verlenen van verplichte zorg met klaagster heeft besproken.
Uit de brief van de geneesheer-directeur “Informatie aan betrokkene, advocaat en vertegenwoordiger over het verlenen van verplichte zorg” van 24 augustus 2020 blijkt dat de geneesheer-directeur betrokkene per post heeft geïnformeerd over het verlenen van verplichte zorg en haar tevens schriftelijk in kennis heeft gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.
In de hoorzitting is door de verweerster aangegeven dat deze brief door het secretariaat van de Geneesheer Directeur is verzonden aan klaagster. Klaagster heeft aangegeven deze brief 2 a 3 weken na 24 augustus 2020 heeft ontvangen per post. De datum van ontvangst van de brief door klaagster is uiterlijk 14 september 2020 geweest. In ieder geval is de ontvangst van deze schriftelijke, op 21 augustus 2020 met klaagster besproken beslissing, voor 21 september 2020 geweest. Hieruit blijkt naar het oordeel van de commissie dat voldaan is aan de vereisten van artikel 8:9 leden 1, 2 en 3 Wvggz, voor zover deze betrekking hebben op de toediening van dwangmedicatie na 14 september 2020.
Echter, de uitvoering van verplichte zorg bestaande uit het toedienen van dwangmedicatie aan klaagster is reeds uitgevoerd op 8 juni 2020, 2 juli 2020, 27 juli 2020 en 21 augustus 2020 waarbij klaagster zich verzette in de vorm van weigeringen. Dit blijkt uit de decursus en de toelichting van klaagster. Er is geen besluit verplichte zorg opgenomen. Deze dwangmedicatie is door verweerster gegeven aan klaagster zonder haar in kennis te stellen en is niet op schrift gesteld.
Verweerster bevestigt dit tevens in haar verweerschrift.
De commissie concludeert dat de dwangmedicatie gegeven op 8 juni 2020, 2 juli 2020, 27 juli 2020 en 21 augustus 2020 niet is uitgevoerd zoals wettelijk is voorgeschreven.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de commissie dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 8:9 leden 1, 2 en 3 Wvggz.
De commissie zal nu de materiële vereisten beoordelen.
Op grond van artikel 2:1 Wvggz worden bij, onder meer, de uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging, van de verplichte zorg de proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid beoordeeld.
Op grond van artikel 3:3 Wvggz kan indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, leidt tot ernstig nadeel als uiterste middel verplichte zorg worden verleend indien:
- a) er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid;
- b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
- c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is en
- d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
De beoogde doelen van verplichte zorg staan in artikel 3:4 Wvggz. Op grond daarvan kan verplichte zorg worden verleend om:
- a) een crisissituatie af te wenden;
- b) ernstig nadeel af te wenden;
- c) de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren;
- d) de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, of
- e) het stabiliseren of herstellen van de fysieke gezondheid van betrokkene in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor.
Klaagster is een 54 jarige vrouw, bekend met schizofrenie en alcoholproblematiek. Sinds 1992 zijn er door de rechtbank rechterlijke machtigingen afgegeven voor gedwongen zorg. Op 8 juni 2020 heeft de rechtbank een zorgmachtiging afgegeven voor klaagster voor gedwongen zorg, met name verplichte medicatie. Op basis van het door verweerster aangeleverd dossier en informatie uit de hoorzitting is vast komen te staan dat de aan materiele vereisten zoals genoemd in artikel 2:1 Wvggz vanaf 8 juni 2020 niet is voldaan door verweerster. Er heeft geen beoordeling plaats gevonden van de verplichte zorg (de proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid). Dit geldt voor de verplichte zorg met medicatie op 8 juni 2020, 2 juli 2020, 27 juli 2020 en op 21 augustus 2020.
Op 30 augustus 2020 heeft klaagster een klacht ingediend per post die de klachtencommissie pas op 13 oktober 2020 heeft bereikt. Klaagster heeft de klacht in eerste instantie naar een adres in Wolfheze gezonden. Deze is door de post retour gezonden vanwege een onjuiste adressering. Klaagster heeft deze brief vervolgens via Pro Persona [locatie] verzonden naar de klachtencommissie. Klaagster heeft geen schorsingsverzoek ingediend. Dit maakt dat de verplichte zorg met medicatie toegediend op de data 21 september 2020 en 9 oktober 2020 wel beoordeeld is op basis van artikel 2:1 Wvggz.
Op basis van artikel 2.2 lid 1letter c Besluit Wvggz dient het zorgplan met betrekking tot verplichte zorg in ieder geval binnen 4 weken na aanvang van de uitvoering van het zorgplan te worden geëvalueerd. Het door verweerster aan de klachtencommissie toegezonden zorgplan is gedateerd op 27 maart 2020. De door verweerster toegezonden decursus start op 4 juni 2020. Op 8 juli 2020 is er een nieuw behandelplan opgesteld en deze is op 11 augustus 2020 besproken met klaagster. Een evaluatie blijkt niet uit de door verweerster toegezonden decursus. Het lijkt dat een evaluatie van de verplichte zorg met medicatie niet heeft plaatsgevonden tenzij het overleg met de Geneesheer-Directeur op 21 augustus 2020 gekwalificeerd wordt als evaluatie.
De klachtencommissie concludeert dat niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 2.2 lid 1 letter c Besluit Wvggz.
De commissie zal nu de klacht met betrekking tot dwangmedicatie beoordelen.
Ernstig nadeel en causaal verband
Om verplichte zorg te kunnen verlenen moet er niet alleen sprake zijn van ernstig nadeel maar ook van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor de persoon zelf of een ander. Het risico op ernstig nadeel door de psychische stoornis van klaagster is aanwezig. Vanuit haar psychose kan klaagster agressief gedrag naar anderen vertonen. Ook vanuit het verleden is bekend dat klaagster haar woonomgeving verwaarloost en het alcoholgebruik toeneemt. Medicatie is het belangrijkste middel om een psychose te voorkomen.
De commissie concludeert dat het ernstig nadeel causaal verband vertoont met haar psychische stoornis, te weten schizofrenie.
Mogelijkheden vrijwilligheid
Klaagster wordt behandeld door het Fact-team, waaronder door verweerster. Klaagster is het niet eens met de diagnose en vindt behandeling niet nodig. Klaagster ervaart dat ze ziek wordt van de medicatie. Klaagster zal de medicatie niet vrijwillig innemen, zij verzet zich tegen iedere vorm van geboden zorg. Uit de decursus blijkt dat er gesprekken zijn met klaagster, maar dat zij permanent oneens is met de geboden zorg.
De commissie concludeert dat er voldoende inspanning gepleegd is om klaagster tot zorg te bewegen.
Subsidiariteit
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven om (dwang)medicatie aan klager te verstrekken. Het alternatief zou zijn dat klaagster opgenomen wordt. Dit is ook opgenomen in de zorgmachtiging, in ieder geval een opname van 1 dag voor toediening van de medicatie.
De commissie concludeert dat er geen minder bezwarende alternatieven aanwezig zijn.
Proportionaliteit
Het beoogde doel van de verplichte zorg blijkt uit de Beslissing verlenen verplichte zorg (art. 8:9 Wvggz) van 24 augustus 2020. Hierin staat dat klaagster met medicatie in staat is buiten het ziekenhuis in haar eigen woning te verblijven en activiteiten met haar echtgenoot te ondernemen. Het weigeren van medicatie liet in het verleden herhaaldelijk een beeld zien waarbij sprake was van toename van psychotische klachten, met als gevolg agressie naar derden, maatschappelijke teloorgang, verwaarlozing, alcoholmisbruik en psychische schade bij personen in de omgeving van klaagster (met name haar partner) door de dan aanwezige mate van agitatie en verwijten dan wel beschuldigingen.
De commissie constateert dat het verlenen van verplichte zorg evenredig is, gelet op het beoogde doel.
Effectiviteit en doelmatigheid
De verplichte zorg moet naar verwachting effectief zijn en geschikt om het beoogde doel te bereiken. Het is redelijkerwijs te verwachten dat de verplichte zorg effectief gaat zijn bij klaagster. Klaagster is niet bereid vrijwillig (depot)medicatie te accepteren hoewel dit nodig is om te voorkomen dat zij dusdanig ontregelt dat een opname onvermijdelijk is, hetgeen in het verleden meermalen is voorgekomen wanneer de medicatie stopte.
De commissie constateert dat, gelet op de ervaringen in het verleden, het verlenen van verplichte zorg effectief en doelmatig is.
Veiligheid
Psychofarmaca kunnen gepaard gaan met (ernstige) bijwerkingen voor betrokkene. De effectiviteit van de medicatie en de bijwerkingen kunnen van persoon tot persoon verschillen. Daarom zal niet alleen bij de keuze van de medicatie aandacht moeten worden geschonken aan de veiligheid en mogelijke bijwerkingen, maar zal de effectiviteit en veiligheid continu en bij alle actoren een aandachtspunt moeten vormen. Klaagster ervaart de medicatie als vergif waardoor zij incontinent is geworden. Klaagster beschrijft dat ze blauwe plekken overhoudt van de medicatie die ze toegediend krijgt. Klaagster noemt dit mishandeling en vergiftiging. Verweerster geeft aan dat stoppen met deze medicatie een snelle verslechtering van het toestandsbeeld zal veroorzaken. Klaagster krijgt momenteel 100 mg haloperidol per 3 weken. Deze dosering is tijdens de laatste opname gestart. Klaagster heeft nooit een hoge medicatiespiegel gehad. Eerder (te) laag. Omdat klaagster al zoveel moeite heeft met de huidige dosering en zij zich met deze dosering buiten de kliniek kan handhaven, heeft verweerster tot op heden niet gekozen voor verhoging van de dosis. In het verleden is gebleken dat opname en agressie bij klaagster vermeden kan worden door medicatie en Fact-contacten.
De commissie concludeert dat de veiligheid door het toedienen van medicatie niet in het geding is.
Bovenstaande overwegingen leiden ertoe dat de commissie deze klacht gegrond zal verklaren, voor wat betreft de administratieve handelingen. Medisch inhoudelijk, ter behandeling en gericht tegen het voorkomen van ernstig nadeel, is de klacht ongegrond.
De gegrondverklaring is op basis van het niet voldoen aan de informatieplicht aan klager, tot aan de datum van 14 september 2020, de datum waarop klaagster de brief van 24 augustus 2020 per post heeft ontvangen. Klaagster heeft op 30 augustus 2020 een klacht ingediend naar aanleiding van de mondelinge in kennis stelling door verweerster aan klaagster op 21 augustus 2020. Er is geen schorsingsverzoek ingediend door klaagster. Dit houdt in dat er geen verzoek is aan de klachtencommissie om de dwangmedicatie te stoppen vanaf de klachtdatum.
Uitspraak
De klachtencommissie verklaart de klacht met betrekking tot dwangmedicatie gegrond voor wat betreft het besluit wat niet is gecommuniceerd met klager. Medisch inhoudelijk, ter behandeling en gericht tegen het voorkomen van ernstig nadeel, is de klacht ongegrond.
Schadevergoeding
Als gevolg van het norm overtredend handelen heeft klaagster immateriële schade geleden, die er niet was geweest als overeenkomstig de geldende normering was gehandeld. De geschonden norm is het niet bespreken, besluiten en op schrift stellen van de verplichte zorg met dwangmedicatie. Hierdoor is klaagster ook niet op haar klachtrecht gewezen. Klaagster voelt zich niet begrepen en gefrustreerd.
Het norm overtredend handelen richt zich ook op de evaluatie van verplichte zorg wat niet (zichtbaar in het medisch dossier) heeft plaatsgevonden.
Op basis van een forfaitair stelsel en wat de klachtencommissie billijk acht kan wat betreft de immateriële schade tot de volgende begroting worden gekomen:
- Betreffende toediening van dwangmedicatie ambulant:
-Beslissing is niet op schrift gesteld en klaagster is niet in kennis gesteld van de klachtwaardigheid en bijstand PVP
– Betreffende het niet (zichtbaar) evalueren van het zorgplan
€ 400,00 (eenmalig)
- Betreffende de toediening van dwangmedicatie per depot onder verzet van klager te weten op:
8 juni 2020 € 100,00
2 juli 2020 € 100,00
27 juli 2020 € 100,00
21 augustus 2020 € 100,00
Voor bovengenoemde feiten eenmalig € 400,00 (het niet op schrift stellen, niet in kennis stellen en geen (zichtbare) evaluatie. De periode betreft 4 maal van depot onder verzet klaagster € 100,00 per keer.
Totaal € 800,00
Aanbeveling
Draag zorg voor het op schrift stellen van iedere (afzonderlijke) beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, conform de vereisten van artikel 8:9 Wvggz.
Draag zorg voor een geldend zorgplan.
Draag zorg voor een tijdige evaluatie van het zorgplan, conform de vereisten van artikel 2.2 lid 1 letter c Besluit Wvggz.
Beroep
Tegen deze beslissing staat beroep open bij de rechtbank tot zes weken na bekendmaking.
Aldus besloten te [locatie], 26 oktober 2020
namens de Wvggz klachtencommissie,
i/o
[voorzitter]
Voorzitter Wvggz Klachtencommissie
Aantal bladzijden: 8